Tekst: Titus 1:15
Zingen: Psalm 9: 1, 8
,,Alles is rein voor de reinen’’. Van dit woord is nog al eens misbruik gemaakt. men meent dan dat gelovigen zich over dubieuze zaken niet zo druk behoeven te maken. Het zou voor hen niet nodig zijn nauwkeurig na te gaan of iets al of niet goed is. Voor de reinen is immers alles rein.
We komen deze uitdrukking tegen in de brief die Paulus aan Titus heeft geschreven. Titus was van oorsprong geen Jood of Jodengenoot. De apostel heeft hem ook niet besneden. Toch was hij een ,,waar kind’’ van Paulus door het gemeenschappelijke geloof. Paulus waardeerde hem als medewerker bijzonder. Hij had hem op Creta achtergelaten om daar orde op zaken te stellen. Titus moest dat allereerst doen door ervoor te zorgen dat de gemeenten ouderlingen kregen. Aan die ambtsdragers zijn hoge eisen te stellen omdat de taak die ze moeten verrichten zwaar is. Ze moeten zich vooral houden aan het betrouwbaren Woord en in staat zijn de tegensprekers te weerleggen. En tegensprekers zijn er op Creta, holle zwetsers, ijdele praters. Dat geldt vooral hen die uit de besnijdenis, uit de jodenwereld, komen. Ze zijn erg gevaarlijk. Ze misleiden. Hele gezinnen gaan er aan. Iemand die men op Creta voor een profeet houdt, een zekere Epimenides, een man uit hun eigen kring, heeft vroeger al van de Cretenzen in het algemeen gezegd dat ze leugenaars, wild en genotzuchtig zijn. nu, dat is ook de ervaring van Paulus zelf. Daarom moeten de ijdele praters kortweg weerlegd worden. Men moet niet het oor lenen aan joodse fabels en fantasieën. Paulus zegt niet met zoveel woorden waarop die betrekking hadden. Maar uit het verband is duidelijk dat te denken is aan reinigingswetten en spijswetten die men tot in het oneindige uitgesponnen had. Men moest zich van alles en nog wat onthouden. Maar, zo zegt Paulus, alles is rein voor de reinen.
Alles wat God goed geschapen heeft is rein voor hen die hun zonden hebben laten wegwassen door het bloed van de Here Jezus Christus en door de werking van de Heilige Geest. Maar er zijn ook onreine mensen, ongelovigen, die de mooie dingen die God schiep, men hun vuile handen bezoedelen. Ze doen er zonden mee. Ze maken al het mooie smerig. Hun denken is verkeerd en hun geweten werkt niet goed. ze zeggen wel dat ze God kennen, maar ze houden vast aan hun zonden en zijn daarom voor God verfoeilijk, afschuwelijk. In Titus 1 wordt dus niet gezegd dat gelovigen zich niet druk behoeven te maken over de vraag of iets goed of verkeerd is. Ze moeten van het goede dat God geeft, een goed gebruik maken en ze moeten vooral oppassen dat ze er geen zonde mee doen.
Deze Schriftoverdenking is genomen uit het boek “Van boek tot boek, van dag tot dag”, onder redactie van ds. D. Vreugdenhil en uitgegeven bij J. Boersma te Enschede in 1979. Deze Schriftoverdenking is van de hand van ds. J.M. Goedhart.