Handenarbeid
Lezen: 1 Thessalonicenzen 4
Tekst: 1 Thessalonicenzen 4:11
Zingen: Gezang 8: 3,4

Hoe mooi het ook was in de gemeente te Thessalonika, ten aanzien van enkele punten was toch nog vermaan nodig. Paulus noemt het huwelijk, het omgaan met elkaar en … ook het werken met de handen (4:11). Er waren in de gemeente ,,ongeregeldheden’’ die terecht gewezen moesten worden (5:14). Die mensen verrichtten geen werk (2 Thessalonicenzen 3: 11. Paulus keurt dat sterk af. Wat moeten de buitenstaanders daarvan zeggen? (4:12)

Dat niet-werken zal wel hebben samengehangen met de verwachting dat de Here Christus spoedig zou wederkomen. Die verwachting leefde sterk in Thessalonika. Als Christus weldra komen zou, had werken geen zin. Een geëxalteerde toekomstverwachting, denken wij. Maar vergt dat nu vermáán?

Toch wel, want wie niet werken wil houdt de komst van Christus tegen! God heeft ons werkmateriaal gegeven, en de heerschappij daarover, om ermee heen te werken naar de vernieuwde aarde. We spreken wel van een cultuurmandaat. We mogen het gereedschap dat God ons gaf, niet ongebruikt laten. Daar komt nog iets bij. Christus is de verlosser van het héle mensenleven. Ook van de arbeid. Hij heeft ons leren zien dat werken niet ,,voor de dommen’’ is, of een noodzakelijk kwaad, of een middel om geld te verdienen teneinde een prettig leven te kunnen leiden, maar een opdracht van Gód. Cultuur, het in cultuur brengen van de aarde, is godsdienst, dienst van God. Velen  hebben religie en cultuur van elkaar gescheiden. Religie is een zaak van de kerk en cultuur van de wereld. Daarom zegt de een: ik doe aan cultuur niet mee want ik hoor bij de kerk, en de ander probeert te snoepen van de zonde-cultuur. Maar beiden zijn fout, want de Here wil dat we in de cultuur medearbeiders Gods zullen zijn.

Paulus was een cultuurdrager bij uitnemendheid. In zijn prediking. Én in zijn handenarbeid. Hij werkte met zijn handen, dag en nacht (2:9). Werken met je handen is niet minderwaardig. De taak van de één is anders dan die van de ander. Maar welke opdracht je hebt, Gods genade is genoeg. Je kunt ook achter de machine staan als kind van het Koninkrijk, waarmee niet ontkend wil zijn dat de arbeid zo moet zijn dat ze ook vreugde kán geven. Ontspanning en vrijetijdsbesteding hebben ook te maken met de dienst van God. Zo is dan aan je werken, aan je activiteit, te zien of je verlost bent en of je op de goede wijze uitziet naar de wederkomst van Christus. We moeten op Christus’ komst niet gaan zitten wachten. We moeten haar verwachten en dat betekent dat we moeten werken als we kunnen.

 

Deze Schriftoverdenking is genomen uit het boek “Van boek tot boek, van dag tot dag”, onder redactie van ds. D. Vreugdenhil en uitgegeven bij J. Boersma te Enschede in 1979. Deze Schriftoverdenking is van de hand van ds. J.M. Goedhart.