Vrede zij over Israël!
Lezen: Jozua 8:30-35
Zingen: Psalm 128: 1

Is er verschil tussen Deuteronomium en Jozua 8? En bestaat er tegenstrijdigheid tussen Jozua en Mozes? Want terwijl Mozes immers heeft voorgeschreven dat het volk Israël zich op de berg Ebal en op de berg Gerizim zou opstellen, wanneer ze in het beloofde land zouden zijn gekomen om zowel de zegen als de vloek uit te horen spreken, beschrijft Jozua dat het volk zich wel opstelt op beide bergen aan weerszijden van de ark overeenkomstig het voorschrift van Mozes, maar Jozua benadrukt hoe over Israël de zegen wordt uitgesproken. Dat hier echter van geen tegenstrijdigheid sprake is, blijkt reeds uit vers 34 waar zowel zegen als vervloeking worden genoemd. Maar dan volgt daarop nog vers 35, waar Jozua stelt dat geen woord van Mozes werd overgeslagen en waaruit geconcludeerd kan worden dat de vervloeking evenzeer in deze samenkomst van het volk Israël is uitgesproken. Jozua voert nauwkeurig uit wat hem door de Here was opgelegd en wat Mozes in al zijn bepalingen had neergelegd. Jozua sluit zich voortdurend aan bij zijn voorganger en distancieert zich in geen enkel opzicht van de bepalingen van Mozes. Uit een geheel ander oogpunt rept hij nauwelijks over de vervloeking.

Want God heeft zijn volk uitgeleid en in het land van belofte gebracht om zijn volk te zegenen. Daarom wordt de beschrijving van Jozua’s krijgsdaden hier onderbroken en wordt ruimte gemaakt voor de plechtige vernieuwing en bevestiging van het verbond. Reeds het vernietigen van de vijanden sprak voor Israël een duidelijke taal. Zij mochten instrumenten zijn voor de realisering van Gods plannen, maar de Here zal Zich tegen hen keren wanneer ze aan de vijanden gelijk zullen worden. God zal zijn zwaard tegen zijn eigen volk keren. De Here heeft vooral op het ook het behoud van zijn volk,  van zijn verloste gemeente en maakt daarom volle ruimte daarvoor dat zij zijn genade ontvangen vanwege het vaste verbond. Hij is geen wrede God die er behagen in heeft schepselen te vernietigen. Maar Hij laat ook  zijn oordeel niet van de tafel vegen. Hij blijft trouw aan zijn gegeven woord zowel ten goede als ten kwade. De vervloeking en het oordeel vormen geen bijkomstigheid. Maar Hij roept om in te gaan tot de heerlijke rust van het verbond. Hij wil dat alle mensen, ja dat ,,gans’’ Israël de waarheid liefhebben en de vrede van het verbond beleven zal. Middenin de worsteling van het leven, zal dat het rustpunt van ons hart blijken.

 

Deze Schriftoverdenking is genomen uit het boek “Van boek tot boek, van dag tot dag”, onder redactie van ds. D. Vreugdenhil en uitgegeven bij J. Boersma te Enschede in 1979. Deze Schriftoverdenking is van de hand van ds. J.M. Goedhart.